Lief klein moedertje, wat ben je groot.
Breekbaar teer vrouwtje, wat ben je sterk.
Hand in hand,
Wisselen we de meest grote onzin uit.
Jij welgemeend
Ik, worstelend met de kaalslag in je denken.
Geen idee waar het over gaat,
Maar wat is het warm.
Ik waan me even terug
Geborgen in je schoot
Deinend op de golven van je aandacht.
Ploegend in je herinnering
Geef je beter dan wie ook weer:
‘Ik heb daar geen geheugen voor.’
Je weet niet wie ik ben
En toch herken je me.
Hier en daar zo’n rijsje op die kale vlakte.
Maar ach, wat maakt het uit.
Al zei je niets meer,
De blik in je ogen
Geeft alleen een moeder
en maakt dat ik als een kind weer thuis kom.
Prachtig, liefde tussen moeder en kind.