Er was eens heel lang geleden in een land hier ver vandaan een prins, die zich van de prins geen kwaad wist.
Zijn raadgever, een oude grijze man, stond hem na aan het hart, verzon een list.
Prins, zo sprak hij, je bent nog jong en onbedorven.
Jouw vader heeft over de hele wereld gezworven.
Zou jij niet willen weten
met wie jouw vader heeft gegeten,
wat jouw vader heeft gezien;
zijn aantal vrouwen was wel honderdtien.
En wat hij heeft gehoord;
geen vraag van hem bleef onbeantwoord.
Ja, en wat hij heeft gedaan;
hij heeft gedanst; is alles aangegaan.
En zie wat voor prachtige zoon hij heeft voortgebracht.
Daarom, mijn jonge prins, heb ik voor jou bedacht
Als jij ‘t verschil van goed en kwaad wilt weten
En niet, om te kunnen leven, wilt zweten
Ga in de voetsporen van je vader
Dan kom je het leven nader.
Want, zo dacht de oude grijze man,
Zo zal hij, wat ik hem niet onderwijzen kan
Door het kwaad te proeven, te zien, te horen en te doen
het goede gaan waarderen en kiezen voor fatsoen.
Maar wijze man, zo sprak de prins, wat heeft het vader zelf gebracht.
Heb je in plaats van aan het leven ook aan hem gedacht?
Hij heeft veel gegeten, maar heeft nog steeds die honger
Hij had vele vrouwen, maar werd niet jonger
Hij heeft veel antwoorden, maar wie hij zelf is weet hij niet
Heeft veel gedaan, en nog is er niets dat hij overziet.
Mijn hart bewaart al deze dingen.
En zoekt naar dat wat mij doet zingen
Mijn hart bedenkt wat mij doet lachen
En kijkt naar hoe de vogels vlaggen
Mijn hart beseft wat echte vrijheid heeft
Daarom doe ‘k alleen wat werkelijk rust en vrede geeft
Zo weet ik wat mijn innerlijk verzadigt
En is mijn hart nog onbeschadigd.
De oude man boog beschaamd zijn hoofd.
Zoveel inzicht was bij hem al jaren uitgedoofd.
De prins, zo zei hij, de prins weet van de prins geen kwaad.
Maar zijn kennis van het goede overtreft mijn raad.