Van het miertje en de kruik
O miertje, o miertje
Met je lange lijf
En poten altijd in bedrijf
Hoe klein is wel niet jouw niertje.
O kevertje, o kevertje
Met je zwarte bladen
En je houterige daden.
Hoe klein is wel niet jouw levertje.
O muggetje, o muggetje.
Als ik stilte wil, ben jij te horen.
Als ik slapen wil, kom jij mij storen.
Hoe klein is wel niet jouw ruggetje.
O olifant, o olifant
slurpend aan het kikkerdril.
onbewust van de krokodil.
Hoe verraderlijk is wel niet de waterkant.
O hondje, o hondje
ruikend en rollend in het drek
besmeurd tot over je nek
Hoe smerig is wel niet jouw kontje
O kruikje, o kruikje
Hangend aan het koord van mijn habijt.
Is het niet jouw vocht dat mij steeds verleidt.
Hoe groot is wel niet jouw /?/ mijn buikje.